beleid

10/10/09

Start








 
 
Op 20 juni 2008 zal het beroep worden behandeld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar over mijn bezwaren tegen de heffing van 30 euro voor de grafherziening en van 400 euro voor het algemeen onderhoud van de begraafplaats. De zitting is om kwart voor elf.

In die zitting heb ik nog eens uitgelegd hoe de gemeente een procedure is gestart inzake de uitoefening van taken krachtens art 17 van de verordening en dat die verordening ervan uitging dat de rechten om de tien jaar vervallen, tenzij men aangeeft dat men daarin gecontinueerd wenst te worden. Vervolgens heb ik aangegeven dat dit niet door de beugel kon en dat derhalve de "dienst" opnieuw ingeschreven te worden in het register van voor onbepaalde tijd uitgegeven graven niet bestond, althans niet voor degenen die zich keurig aan de regel hield dat men bij verhuizing een adreswijziging moet doorgeven. De heffing is derhalve onwettig. Verhelderend voor de versluiering van de gang van zaken is de uitspraak van de gemeente, waarin wordt gezegd dat de uitgifte van de aktes alleen maar herhalen dat in het verleden een grafakte voor onbepaalde tijd is uitgegeven. Wel op zo'n actie van de gemeente zit ik echt niet te wachten. En ik heb zeker geen neiging om daarvoor om de 10 jaar 30 euro neer te moeten tellen, of welk bedrag dan ook.

En ten aanzien van de heffing voor het algemeen onderhoud van de begraafplaats heb ik nog maar eens aangegeven dat het in Nederland bij de belastingheffing altijd om een eerlijke verdeling van de lasten gaat. We leven nog niet in een bananenrepubliek. En dat het derhalve logisch is, dat het jaarlijkse bedrag dat aan het algemeen onderhoud wordt uitgegeven verdeeld moet worden over alle graven die hier liggen, ongeacht het feit of zij van particulieren dan wel van de gemeente als privaat persoon zijn. Het gaat de gemeente niet aan haar falend beleid te verhalen op alleen de bekende rechthebbenden. Per slot van rekening wordt al het gras gemaaid en niet alleen dat van de toevallig bekende rechthebbenden.

Bij de inleidende woorden van de zitting verwees de rechter expliciet naar de uitspraak van 12 juni 2008. Formeel behoort de Rechtbank 6 weken na de zittingsdag uitspraak te doen, met een eventuele uitloop van nog eens 6 weken. De Rechter gaf echter tijdens de zittingsdag al aan dat de uitspraak pas over 12 weken zou volgen in verband met de vakantieperikelen op het bureau van de Rechtbank. Ik denk dat de wetgever dat aspect niet als een legale reden voor uitstel ziet. Maar vervolgens hoorde ik er 7 maanden niets van. Men had er kennelijk wel aan gewerkt, want op 19 januari 2009 kreeg ik bericht dat de Rechtbank redenen zag het onderzoek te heropenen, waarbij de enkelvoudige kamer de zaak doorverwees naar de meervoudige kamer.

Die zitting zal op 15 april 2009 om 11 uur worden gehouden in de Rechtbank te Leeuwarden.

 

17 april 2009
De zitting heeft plaats gevonden. Daarbij had ik getuigen uitgenodigd om de rechtbank te overtuigen dat er meer mensen problemen hadden met het beleid van de gemeente. Drie leden van de kerkeraad van de PGF en een particulier. Helaas vond de rechtbank het niet nodig deze getuigen te horen, omdat de heffingsambtenaar toegaf dat er in Franeker wel meer mensen het niet eens waren met de opgelegde aanslag. De rechtbank achtte het daarom waarschijnlijk dat de getuigenissen geen merkbaar effectieve bijdrage zouden leveren aan de in gang zijnde procedure. Ze mochten de zitting bij uitzondering op de publieke tribune volgen.
Zowel de eiser als de gedaagde kregen de gelegenheid hun pleidooien voor te dragen. Veel nieuwe inzichten leverde dat niet op. Ik kon daarbij mij wrevel kwijt over de gedane uitspraak van 13 juni 2008 en over de houding van de gemeente. Met als leidraad dat de gemeente mij in alle opzichten op een na al gelijk heeft gegeven. Voor deze zitting gold daarbij als belangrijk punt dat voor onbepaalde tijd uitgegeven rechten niet om de tien jaar herzien behoeven te worden.
Als nieuw gezichtspunt heb ik het navolgende ingebracht:

Ten aanzien van de heffingen kan ook nog worden opgemerkt, dat in het onderhavige geval art. 5.1.1 van de tarieventabel vervalt omdat het niet meer van toepassing is. Artikel 5.1.2 is dan ook niet meer van toepassing, want daarin wordt verwezen naar art. 5.1.1 dat niet van toepassing is. En als zodanig kan in mijn geval niets meer vermeerderd worden en mist dus ook de heffing van 400 euro zijn grondslag.

De heffingsambtenaar bleef bij de idee, dat de begrotingen van de begraafplaats voor wat betreft kosten en baten nog lang niet in evenwicht is en dat de gemeente binnen dat verschil vrij is in het bepalen van de hoogte van de bijdragen. Expliciet gaat hij ervan uit dat er geen rechtstreeks verband vereist is tussen de hoogte van de tarieven en de omvang van de verstrekte dienst.

Hierna stelde de rechtbank overwegend vragen aan de gedaagde over de wijze van oplegging en de berekeningen die aan de hoogte van de bedragen ten grondslag lagen. Hij vond het nog steeds normaal dat de graven die aan de gemeente zijn vervallen niet behoeven bij te dragen aan de kosten voor het algemeen onderhoud van de begraafplaats, want de gemeente moet het verschil in baten en lasten toch al uit eigen (lees des burgers) buidel vereffenen. Bij het doorvragen over de hoogte van het bedrag voor het algemeen onderhoud van de begraafplaats liet de heffingsambtenaar doorschemeren dat daar wel een berekening aan ten grondslag lag, maar dat hij die niet had meegenomen. Voor de rechtbank was dat een reden de zitting te verdagen om de gemeente de gelegenheid te geven de belanghebbende stukken naar de rechtbank op te zenden, zodat de rechtbank over het volledige materiaal beschikt dat op deze zaak betrekking heeft. De gemeente heeft hiervoor vier weken de tijd gekregen.    

                                   >>>


De desbetreffende berekening ziet er als volgt uit:

        

    

  

 

     

Start

Deze site is voor het laatst bijgewerkt op 01/05/09